Ik maak een ronde door mijn appartement. Consciëntieus controleer ik alle kamers volgens een vast stramien. Daarbij stel ik mij iedere keer de vraag: zijn de ramen dicht én de gordijnen gesloten? Zodra ik op beide punten bevestigend kan antwoorden, ga ik verder naar de volgende ruimte. In de studeerkamer wordt mijn oog getrokken naar een klein streepje licht dat zijn weg vindt naar de beigegrijze laminaatvloer. Kordaat als ik ben, trek ik de gordijnen met een ferme ruk aan de roede dicht. “Alle beetjes helpen”, denk ik bij mijzelf.
Na een grondige inspectie van het gehele woonoppervlak kom ik uit in de keuken. Ik open de koelkast om een glas koud water in te schenken. Maar voordat ik de kans krijg om de fles spa blauw te pakken, beslaan de glazen van mijn bril. Even gedesoriënteerd zet ik een stap achterwaarts. Een paar seconden later is de lokale mistbank verdwenen en heb ik weer zicht op de inhoud van de koelkast. Ik neem mijn tijd om de inhoud te inventariseren. Opeens attendeert een irritante pieptoon mij aan het feit dat ik kostbare, koele lucht verbruik. Met een vlugge handeling doe ik de koelkastdeur dicht en weer open. Hiermee gun ik mij wat extra tijd om de groente- en fruitlade te inspecteren. De bananen van een paar dagen oud zijn hun zonnige kleur kwijt en hebben meer weg van een overrijpe bakbanaan. De smaaktest later vandaag zal moeten uitwijzen of ze nog langer mogen bivakkeren in de frigo óf dat ze de fruitvliegjes gezelschap mogen houden in de gft-bak. Na deze overpeinzing pak ik snel de fles met bronwater en sluit de koelkastdeur. Uit de buffetkast haal ik een longdrink en zet het glas op het aanrecht. Ik vul het glas tot aan de rand. Met een snelle beweging breng ik het glas naar mijn mond. Dit gaat gepaard met de nodige waterspetters die hun weg vinden naar mijn voorhoofd, nek, kin en T-shirt. Terwijl ik het koude vocht naar binnengiet relativeer ik de situatie: “Ach, het is maar water”. Na enkele seconden is de bodem in zicht en landt het glas met een doffe dreun op het keukenblad. De aangebroken fles, waar het water nog geen kans heeft gehad om tot rust te komen, vindt zijn weg weer naar de longdrink. Dit proces herhaalt zich totdat alle H2O in de fles is vervangen door lucht.
Nog nagenietend van deze goddelijke vloeistof merk ik ineens de stilte. Een sensatie die ik in de afgelopen weken nog niet heb mogen ervaren. In een moment van helderheid besef ik wat er aan de hand is. Met een vlotte pas maak ik vaart naar mijn slaapkamer. Al snel wordt mijn vermoeden bevestigd. De tafelventilator in de vensterbank heeft zijn laatste koele adem uitgeblazen. Ik voel een lichte paniek in mij opkomen. “Waarom moet míj dit nou weer overkomen”, mompel ik enigszins gefrustreerd. Ik probeer de kalmte te bewaren, want het laatste wat ik wil is mezelf opwinden. Dit blijkt moeilijk, zeker met het weerbericht van gisteren in mijn achterhoofd.
De nieuwsbulletins zijn door de weerextremen van de afgelopen weken door hun meteorologisch woordenboek heen. Veel definities die duiding moeten geven aan het hete weer voldoen allang niet meer. Vanwege de desastreuze gevolgen van de extreme warmte is de welbekende hittegolf inmiddels opgeschaald naar een hittetsunami. Andere weerdeskundigen houden het op tropenweken. Het dogma dat klimaatverandering een verzinsel is, vertoont dan ook steeds meer scheuren. De klimaatweigeraars lopen intussen net zo rood aan als het kwik in de thermometer. Het weergeschiedenisboek is in ieder geval toe aan een herdruk. Alle denkbare weerrecords zijn inmiddels verbroken: langste periode zonder regen, laagste stand van het grondwater, hoogst gemeten dag- en nachttemperatuur; de lijst gaat maar door.
Zonder een ventilator zal ik dan ook snel ten prooi vallen aan koortsige dromen. Afgelopen nacht bleek dit al toen mijn droomwereld naadloos doorsijpelde in de echte wereld. Dit had een paniekreactie tot gevolg waardoor de transpiratie plaats moest maken voor angstzweet. Een niet zo’n prettig vooruitzicht. Met de laatste bron van koelte uit huis verdwenen zal de gevoelstemperatuur snel verder oplopen.
Om te ontsnappen aan de benauwdheid van mijn appartement, besluit ik om naar buiten te gaan. Op zoek naar enige vorm van verkoeling. Voordat ik mijzelf naar de voordeur begeef, werp ik eerst een blik op de buitenthermometer op mijn balkon. Het kwik verraadt de hoge temperatuur en toont 29 graden Celsius. En dat om 10 uur s ochtends. Dat belooft wat. Buiten ogen de planten en bloemen steeds meer als een droogboeket onder het drukkende effect van de koperen ploert. Vanwege het waterrantsoen dat de gemeente heeft ingesteld kan ik de potten niet aanvullen met water. Met het kralenkoord doe ik het rolgordijn van het balkon naar beneden om deze verdorde toestand van mijn zicht af te schermen.
Ik neem de lift van de vierde verdieping naar de begane grond. Nadat ik de deur van de entree open, worden mijn pupillen plots overspoeld met een onmeetbare hoeveelheid lumen. Als een mijnwerker die dagenlang heeft doorgebracht in de diepste krochten van de aarde, baan ik mij een weg door de kanonnade van zonnestralen. Ik knijp mijn ogen dicht tot brievenbusformaat om enige bescherming te bieden tegen deze kortstondige blindheid. Langzaam, maar zeker, begint de witte waas weg te ebben. De wereld kleurt zich met houtskool tot harde contrasten. Een fractie van een seconde later gaat het zwart-witbeeld over naar kleur – de techniek staat voor niets. Ik kijk naar boven, naar het azuurblauwe gewelf met het alziend oog hoog in de koepel. Een hemels gezicht, ware het niet voor de helse hitte. De ziedende zon zet meteen het hitteplan van mijn lichaam in werking. Elke porie opent zich om baanvrij te maken voor een cascade van zilt water. Voordat de zwaartekracht vat krijgt op mijn zweetparels, is het vocht alweer verdampt.
Na dit warme welkom besluit ik om een route uit te stippelen naar het dichtstbijzijnde stadspark. Alsof de met zonlicht bedekte straatdelen lava zijn – blootvoets doet het er vast niet voor onder – slalom ik van de ene schaduw naar de andere. Via een onverhard pad loop ik eerst naar de eik en dan naar de haag van de buren. Deze zonvrije plekken zijn schaars rond deze tijd van de dag en kun je met recht Schatten noemen. De aarde zucht en steunt bij elke stap die ik zet. Een dorre woestenij waarvan de structuur doet denken aan de craquelé van een nog te restaureren schilderij.
Eenmaal in het park aangekomen zie ik dat meer stadsbewoners kampen met een defecte ventilator. Alle bankjes in de schaduw zijn bezet. Ook op het vergeelde gras is elk lommerrijk plekje bedekt met een geblokt tafelkleed. In wat is overgebleven van de stadsvijver is het dringen. De ondiepe poel huisvest een bonte verzameling van eenden, koeten en waterkipjes. De meerkoet met in de regel verregaande, territoriale trekjes houdt zich nu wijselijk gedeisd. Het is overduidelijk; het park biedt voor mij geen soelaas. Ik besluit om de barre tocht voort te zetten naar het centrum.
Onderweg lijken de voorbijgangers als nomaden doelloos rond te zwerven door de stad. Toch weten zij hun weg te vinden naar de oase in het stadscentrum: ijssalon ’t ParadIJSje. Tegenover de gelateria zie ik een ouderlijk echtpaar opstaan van een bankje in de schaduw van de kerk. Snel neem ik plaats, voordat mijn kans verkeken is. Nog bijkomend van de voetreis kijk ik naar de handel en wandel van dit walhalla van koude lekkernijen. De ijscoupes met vers fruit vinden vandaag gretig aftrek. Elk schepsel is met de grootste zorg samengesteld door de meesterschepper. Zodra ze de toonbank verlaten zijn ze perfect en onaangeroerd. Toch komt het moment dat deze schepsels de harde buitenwereld ingaan. Dan is het soort ijs, sorbet of room, bepalend hoe zij dit doorstaan.
Naast de diverse coupes worden ook de oubliehoorns liefdevol geschept. Een man komt met drie hoorntjes naar buiten. Hij klemt ze tegen elkaar om deze bijzondere verrichting mogelijk te maken. Hierdoor raken onbedoeld de verschillende smaken vermengd. Het kinderhoorntje met één bolletje overhandigt hij aan een klein meisje, vermoedelijk zijn dochter. Zij gilt het uit van geluk. Dit moment van euforie is snel gepasseerd na de eerste lik. In een reflex knijpt ze haar ogen dicht en trekt haar bovenlip omhoog. “Hè bah, wat zuur”, moppert ze. De man probeert zich te verdedigen: “Ik dacht dat je van citroen hield”. De vrouw probeert de situatie diplomatiek te sussen: “Neem mijn ijsje maar, liefje”.
Zo kan iets wat zoet lijkt een bittere nasmaak hebben. Een zonnige zomerdag is leuk, een hittegolf van drie weken zeker niet. De rivierstand is gevaarlijk laag en oogsten dreigen te mislukken. De verwachting is dat we dit soort extremen steeds meer gaan meemaken. Er zijn zelfs doemdenkers die voorspellen dat het smelten van de poolkappen zal leiden tot een radicale verplaatsing van de oceaanstromen. Dat brengt mogelijk een nieuwe ijstijd teweeg. Moeilijk te geloven met temperaturen die oplopen naar meer dan 40 graden Celsius. Maar zoals ik het zie, is de ijstijd nu al begonnen.
